OVERVEEN - Op een rustige decemberdag, de dag na kerst, trekt een groep vogelliefhebbers onder leiding van Yigal de Amsterdamse Waterleidingduinen in. Het gebied ligt tussen Zandvoort en Noordwijk en beslaat ongeveer vijf bij tien kilometer. Jaarlijks stroomt hier zo'n 70 miljoen kubieke meter water binnen vanuit het Lekkanaal bij Nieuwegein. Dat water wordt op natuurlijke wijze gezuiverd door het duinzand. Die combinatie van water, duin en rust maakt het gebied aantrekkelijk voor vogels, zeker in de winter.


De winter laat zich meteen van zijn vriendelijke kant zien. Het is windstil en bewolkt, gelukkig is het niet mistig, ideaal voor een wandeling na de drukte van de feestdagen. De waterlopen trekken direct de aandacht. Veel vogelsoorten uit het hoge noorden kiezen dit gebied om te overwinteren en dat blijft niet onopgemerkt. Langs het water verschijnen grote zaagbek, brilduiker, witoogeend en tafeleend als eerste wintergasten in beeld.

Bij het begin van de wandeling vliegt een merel op en een roodborstje schiet laag voor de groep uit. In een groot meer ligt een bont gezelschap aan eenden. Met verrekijkers in de aanslag onderscheiden de deelnemers krakeend, slobeend, wilde eend en kuifeend. Aan de oever zitten drie aalscholvers met gespreide vleugels te drogen. Tussen de eenden door zwemmen meerkoet en fuut. Even later glijdt een blauwe reiger over het water.

Yigal vertelt over het winterkleed van eenden. Vooral de mannetjes, de woerden, tonen in deze periode hun meest uitbundige kleuren. Na de zomerrui dragen ze hun prachtkleed en laten ze dat graag zien, als voorbereiding op het broedseizoen. De groene kop van het mannetje wilde eend vormt daar een bekend voorbeeld van. Niet veel later wijst Yigal op twee slapende tafeleenden.

Verderop klinkt het kenmerkende geluid van de grote bonte specht. Even later laat hij zich ook zien, hoog tegen de stam van een boom. Een groep staartmezen vliegt voorbij, van tak tot tak, onrustig en licht. In het water dobbert een knobbelzwaan en iets verderop zwemmen wintertalingen. Later ziet de groep ook de wilde zwaan.

Dan klinkt een hoog, fijn gepiep. Een goudhaantje blijft even stil zitten, precies lang genoeg zodat iedereen het kleine vogeltje goed kan bekijken. Op de grond scharrelen koolmezen tussen de bladeren, terwijl in de takken twee pimpelmezen actief heen en weer bewegen. Langs een boomstronk kruipt een boomkruiper omhoog, strak langs de schors.

In een waterloop zwemmen twee vrouwtjes grote zaagbek, later gevolgd door twee mannetjes. Yigal vertelt dat deze soort broedt in holen, vaak in boomholtes langs bossige zoetwatermeren en rivieren in het noorden van Europa, zoals Scandinavië en Rusland. In Nederland verschijnt de grote zaagbek vooral als wintergast.

Tussen de bomen vliegt een gaai, even later gevolgd door een groepje vinken. In het water duiken opnieuw twee eenden op: brilduikers, ook typische wintergasten. De mannetjes dragen een donkergroene kop met een opvallende witte vlek tussen oog en snavel, de 'bril' waaraan de soort zijn naam dankt. De vrouwtjes missen die tekening. Door het riet beweegt een dodaars, en hij duikt af en toe onder.

Aan de waterkant zit plots een ijsvogel op een tak. Hij kijkt kort over het water, scherp en geconcentreerd, voordat hij als een blauwe flits wegschiet. Even later kijken twee mannelijke damherten nieuwsgierig vanaf de top van een duin. Met hun imposante geweien vormen ze een markant slotbeeld van de wandeling.